Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5724

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/719 WAJONG + 07/2080 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking Wajong-uitkering. Ondeugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Naar het oordeel van de deskundige is de psychiatrische problematiek van appellant zo ernstig dat er bij hem geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Gelet hierop kan de deskundige zich niet verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Volgens vaste rechtspraak pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige in beginsel te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Proceskostenveroordeling.


Uitspraak

07/719 WAJONG + 07/2080 WAJONG Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 december 2006, 06/1030 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A. Boesjes, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft het Uwv een afschrift van een nieuw besluit op bezwaar van 3 april 2007 ingediend, voorzien van bijlagen, en een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn van 19 maart 2007, in reactie op het hoger beroepschrift. Hierop is namens appellant gereageerd bij brief van 15 september 2008, met daarbij gevoegd een medisch-psychologisch arbeidsdeskundig advies van de Salude Groep van 11 september 2008, uitgebracht in opdracht van de gemeentelijke Sociale Dienst. Hierop heeft het Uwv gereageerd bij brief van 19 september 2008, met als bijlage een aanvullende rapportage van bezwaarverzekeringsarts Klijn van 19 september 2008. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boesjes, voornoemd. Namens het Uwv is verschenen mr. M.W.L. Clemens. Na heropening van het onderzoek heeft psychiater A.R. Hertroijs bij rapport van 31 januari 2009 als deskundige aan de Raad verslag uitgebracht. Het Uwv heeft met een rapport van bezwaarverzekeringsarts Klijn van 16 februari 2009 op het deskundigenrapport gereageerd. Voornoemde deskundige heeft op verzoek van de Raad bij brief van 17 april 2009 een reactie gegeven op het rapport van Klijn van 16 februari 2009. Desgevraagd hebben partijen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming gegeven om nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is bij het Uwv bekend met een angstige persoonlijkheidsstoornis met depressieve episodes. Als gevolg van zijn klachten heeft appellant zijn opleiding theaterwetenschappen moeten staken. 1.2. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 1 januari 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 13 september 2005 - zoals dat besluit naar zijn kennelijke bedoeling moet worden begrepen - heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 10 november 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedraagt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. 2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts Klijn. Deze verzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en op 28 november 2005 telefonisch informatie heeft verkregen van psychiater dr. Resida, heeft in het rapport van 6 december 2005 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Naar blijkt uit zijn rapport van 25 januari 2006 zijn naar het oordeel van bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards alle voorafgaand aan het besluit van 13 september 2005 geduide functies ongewijzigd passend te achten. Bij besluit van 27 januari 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond verklaard. 3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van bestreden besluit 1 vernietigd, bestreden besluit 1 voor het overige in stand gelaten en het Uwv opgedragen, voor zover bestreden besluit 1 is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegegeven over vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat zij zich kan vinden in de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 augustus 2005. 3.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat een aantal signaleringen in het resultaat functiebeoordeling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onvoldoende is toegelicht, waardoor onvoldoende inzichtelijk is waarom deze functies in medisch opzicht geschikt te achten zijn voor appellant. Om die reden heeft de rechtbank bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, vernietigd. 4. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van bestreden besluit. Appellant is van mening dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een brief van 5 maart 2007 van J.M. van Rhijn, psychotherapeut bij de GGZ te Breda. Appellant acht zich vanwege zijn psychische klachten niet in staat om te werken. 5. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv op 3 april 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar wederom ongegrond is verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 10 november 2005 ongewijzigd is vastgesteld op minder dan 25%. Aan deze besluitvorming ligt de ongewijzigde FML van 11 augustus 2005 ten grondslag, alsmede een rapportage van 28 maart 2007 van bezwaararbeidsdeskundige Wijngaards, waarin een nadere toelichting is gegeven op de signaleringen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ongewijzigd minder dan 25%. 6.1. De Raad stelt vast dat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 en wordt laatstgenoemd besluit om die reden in de beoordeling van het hoger beroep van appellant betrokken. 6.2. Wat betreft het hoger beroep van appellant overweegt de Raad als volgt. 6.2.1. In zijn in rubriek I vermelde rapport van 31 januari 2009 heeft psychiater Hertroijs aangegeven dat ten aanzien van appellant op de datum in geding sprake is van een meervoudige of gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline, schizotypische, narcistische, afhankelijke en ontwijkende trekken. Mede daaruit voortvloeiend is tevens sprake van een dysthyme stoornis, mogelijk met recidiverende depressieve episodes en een gegeneraliseerde angststoornis, mogelijk met een recidiverende paniekstoornis, soms met agorafobie. Er is sprake van ernstig disfunctioneren als direct gevolg van de vastgestelde psychiatrische stoornissen. Naar het oordeel van de deskundige is de psychiatrische problematiek van appellant zo ernstig dat er bij hem geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Gelet hierop kan de deskundige zich niet verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. 6.2.2. Met een rapportage van 16 februari 2009 heeft bezwaarverzekeringsarts Klijn gereageerd op het deskundigenrapport. Naar het oordeel van Klijn komen uit de psychiatrische expertise geen nieuwe gegevens naar voren met betrekking tot het ziektebeeld van appellant. Het was al bekend dat er bij appellant sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. De deskundige gaat echter, aldus Klijn, volledig mee met de claim van appellant dat hij niets kan doen. Klijn is van oordeel dat uit de psychische problematiek van appellant - welke voornamelijk een persoonlijkheidsstoornis NAO is - niet hoeft voort te vloeien dat er helemaal geen mogelijkheden zijn. Appellant heeft immers met deze persoonlijkheidsproblematiek in andere perioden van zijn leven een studie kunnen verrichten. 6.2.3. Volgens vaste rechtspraak pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige in beginsel te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Tevens is de Raad van oordeel dat de deskundige in zijn rapport tot een afgewogen en inzichtelijk gemotiveerd oordeel over de belastbaarheid van appellant is gekomen. Tevens neemt de Raad in aanmerking dat de deskundige in zijn brief van 17 april 2009 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de reactie van bezwaarverzekeringsarts Klijn van 16 februari 2009 geen aanleiding vormt om zijn conclusies aan te vullen of te wijzigen. Uit voornoemde brief blijkt dat de deskundige van oordeel is dat een persoonlijkheidsstoornis weliswaar geen diagnose is die rechtstreeks leidt tot het aannemen van beperkingen, maar wel kan dienen als onderbouwing van een psychiatrisch ziektebeeld. De deskundige heeft naast de persoonlijkheidsstoornis een dysthyme en angststoornis vastgesteld. Op grond van de klachten die daaruit voortkomen is de deskundige gekomen tot de door hem vastgestelde beperkingen. Beide ziekten kunnen in ernst fluctueren en daarmee de arbeidsongeschiktheid wijzigen. In een betere periode heeft appellant kunnen studeren, de deskundige is echter uitgegaan van de toestand op de datum in geding. 6.2.4. De Raad concludeert dat in het licht van de bevindingen en conclusies van de deskundige Hertroijs de medische grondslag van bestreden besluit 1 als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. Als gevolg daarvan kan ook de arbeidskundige grondslag niet als deugdelijk worden aanvaard. De aangevallen uitspraak en bestreden besluit I dienen te worden vernietigd. 7.1. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de Raad als volgt. 7.2. Dit besluit berust op dezelfde medische - en arbeidskundige - grondslag als bestreden besluit 1. Onder verwijzing naar de overwegingen 6.2.1 tot en met 6.2.4 is de Raad van oordeel dat ook dit besluit niet in stand kan blijven. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 dient mitsdien eveneens gegrond te worden verklaard. Gelet op het oordeel van de deskundige dat er bij appellant op de datum in geding geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, kan nadere besluitvorming door het Uwv er slechts toe te leiden dat de uitkering van appellant ingevolge de Wajong volledig wordt hersteld. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, als onder “ III. BESLISSING ” is aangegeven. 7.3. Ten slotte ziet de Raad aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 6,-- aan reiskosten in hoger beroep (Interliner [woonplaats]-Utrecht), in totaal € 1.294,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens gegrond en vernietigt dat besluit; Herroept het besluit van 13 september 2005; Bepaalt dat appellant met ingang van 10 november 2005 onverminderd recht heeft op een uitkering ingevolge de Wajong naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.294,-- te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. JL